Oktober: interview met slagwerker Mark Braafhart
Al sinds 2008 is Mark Braafhart lid van wat dirigent Bernard Haitink ooit de ‘republiek’ binnen het Concertgebouworkest noemde: de slagwerksectie. ‘Over het algemeen staan we er niet voor niets.’
‘Ik ben slagwerk gaan spelen omdat mijn vader dat deed’, zegt Mark Braafhart over zijn instrumentkeuze. ‘Hij was ook dirigent en nam mij mee naar de muziekvereniging. Daar leerde ik hoe fijn het is om samen muziek te maken. Vervolgens ging ik naar de muziekschool, en deed ik mee aan concoursen en competities. Voordat je ook maar besluit om toelatingsexamen voor het conservatorium te doen, heb je al een heel instrumentalistenleven achter je. De amateurkunst is heel vormend richting het professionele bestaan als musicus. Het is daarom een groot probleem dat muziekscholen en het muziekonderwijs op scholen wegbezuinigd zijn. Ik geef al ruim twintig jaar les op het conservatorium en het contingent Nederlanders dat een instrument gaat studeren is dramatisch gedaald.’
Zo, dat is er uit. Braafhart heeft recht van spreken, want hij draait alweer een poosje op het hoogste niveau mee in de muziekwereld. Hij studeerde bij voorgangers en latere collega’s uit het Concertgebouworkest als Jan Pustjens en Nick Woud en was al tijdens zijn studie een gewild remplaçant bij de Nederlandse orkesten. Als achttienjarige speelde hij al mee bij het Concertgebouworkest. Zijn eerste vaste aanstelling kreeg hij in 2005 bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Drie jaar later volgde hij zijn docent Jan Pustjens op als soloslagwerker bij het Concertgebouworkest. Inmiddels is hij al zestien jaar onderdeel van de ‘republiek’, zoals Bernard Haitink de slagwerksectie kenschetste.
Die eretitel werd overgenomen door de makers van de documentaire De Koninklijke Republiek. Een uniek document, aldus Braafhart. ‘Nooit eerder werd onze slagwerksectie van zo nabij gevolgd. Het was heel intens. In eerste instantie zou er maar een paar weken gefilmd worden. Alles zou draaien om onze solopaukenist Nick Woud en zijn opvolging. Maar toen kwam corona. Er is uiteindelijk twee jaar met tussenpozen gefilmd. Zo gauw we Het Concertgebouw binnenkwamen kregen we een zendertje om. Alles wat we zeiden werd vastgelegd. Regisseur Carmen Cobos en producent Kees Rijninks hebben goed werk gedaan. Ze voelden uitstekend aan wanneer ze konden interviewen en wanneer ze afstand moesten houden.’
Dat de documentaire zo’n indringend portret van de slagwerksectie werd, kwam ook omdat er in die periode nog geen opvolger voor Nick Woud werd gevonden. Daardoor ging het uiteindelijk veel meer over het functioneren van de slagwerksectie als geheel. ‘We hebben een goed georganiseerde groep’, zegt Braafhart. ‘Daar moet een nieuw iemand wel tussen passen. Daarom duurde het even voordat we een goede kandidaat vonden om Nick op te volgen. Herman Rieken verzorgt meestal de remplaçanten en bepaalt wie wat speelt. Ik heb daarbij geen voorkeur. Ik hou er erg van als in een productie alles klinkt zoals het moet, wanneer een dirigent echt zijn huiswerk heeft gedaan en het orkest op de toppen van zijn kunnen laat spelen. Dan maakt het mij niet uit hoeveel ik speel.
Die twee noten in Bruckners Achtste symfonie, waarmee we het vorige seizoen afsloten, zijn natuurlijk een extreem voorbeeld, maar over het algemeen staan we er niet voor niets. We worden als slagwerkers zelfs steeds zwaarder belast. Vooral in nieuwe muziek, waarin vaak gekke instrumenten en attributen nodig zijn. Als slagwerker moet je heel allround en vindingrijk zijn.’
Dirigenten
Gevraagd naar hoogtepunten uit zijn leven als orkestmusicus zegt Braafhart: ‘Het is leuk om af en toe de Bolero van Ravel te spelen [hierin is een belangrijk aandeel weggelegd voor de kleine trom, red.], maar de echte hoogtepunten hebben vooral te maken met periodes van puur muzikaal geluk. De concerten met Bernard Haitink bijvoorbeeld. Of de hele periode met Mariss Jansons als chef-dirigent, de producties met Nikolaus Harnoncourt. Het effect van een goede dirigent is dat je je op en top muzikant voelt op het podium, dat je even niet nadenkt over de politiek, en niet gehinderd door onkunde kunt doen waar je goed in bent. Het is het ontsteken van chemie. Een toestand waar we als orkest altijd naar verlangen en die we nu met Klaus Mäkelä opnieuw ervaren. Natuurlijk dirigeert hij een andere Mahler dan bijvoorbeeld Haitink, maar met Klaus is muziek maken een vanzelfsprekendheid. En dan hoor je pas echt waar dit orkest toe in staat is.’
Het dirigentenlandschap is veranderd, constateert Braafhart. ‘Haitink, Harnoncourt en Jansons zijn er niet meer. De top van de dirigentensector is smal. Daaronder beweegt zich een nieuwe markt van dirigenten die aan de weg timmeren. Het is enorm tumultueus.
Er zijn mensen met alle talent van de wereld, die het helaas niet redden. En er zijn mensen met minder talent die er door heel hard werken toch komen. En alles daar tussenin. De top is duur: wat we sinds 1888 hebben opgebouwd wordt in Nederland keihard afgebroken door gebrek aan financiële middelen. We hebben daarom in de muziek te maken met grote existentiële vraagstukken.’
Imperfecties
Dat neemt niet weg dat er in het nieuwe seizoen mooie concerten op het programma staan. Zo dirigeert Karina Canellakis in oktober Skrjabins Le Poème de l’extase, komt er een Schönbergprogramma, en begint de maand met Anton Bruckners Vierde symfonie en Steve Reichs Music for Ensemble and Orchestra onder leiding van Jaap van Zweden. ‘De muziek van Reich is voor slagwerkers altijd interessant vanwege het ritmische aandeel dat ‘minimal music’ zo kenmerkt. Het is slagwerktechnisch een prachtig werk, al voel ik artistiek gezien meer bij een programma als dat met Sjostakovitsj’ Zevende symfonie [in april 2025, red.]. Reich is geweldig en bijzonder, maar in Sjostakovitsj ervaar ik diepere emotionele lagen, en die speel en deel ik het liefst met een publiek. Want dat is waar kunst om gaat. Kunst staat voor alles wat mensen tot mensen maakt. Daarin ligt alles verankerd wat menselijk is, onze emoties en onze ideeën. Kunst is het behoud van wat het betekent om mens te zijn met alle imperfecties die daar bij horen. En daarom is het zo belangrijk om al van jongs af aan met kunst en cultuur geconfronteerd te worden.’
De instrumenten van Mark Braafhart
‘Eigen aan slagwerkers is dat we geen eigen instrumenten hebben,’ zegt Mark Braafhart. ‘Alles is van het orkest. We hebben wel een leidende rol bij aankopen, maar thuis heb ik alleen een practice pad, een stuiterend vlak waarop je je motoriek voor een kleine trom kunt onderhouden. Gelukkig hebben we fantastische instrumenten bij het orkest, aangekocht door de Foundation Concertgebouworkest.
De collectie is het resultaat van jarenlang verzamelen en kritisch op zoek zijn naar de juiste klank en kleur voor ons orkest. We hebben bijvoorbeeld de mooiste triangel van de wereld. Het slagwerkinstrumentarium is in te delen in vier hoofdgroepen: de pauken, de kleine trom [op de foto], de mallet-instrumenten zoals de marimba en de vibrafoon – we hebben prachtige historische Deagan-xylofoons – en ten slotte de accessoires zoals bekkens, triangels, tamboerijnen en allerhande ‘gekkigheden’, waaronder een koekblik en de enorme hamer die gebruikt wordt in Mahlers Zesde symfonie.’
Dit artikel verscheen eerder in Preludium, het muziekmagazine van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Met Preludium heeft u altijd alle concertinformatie bij de hand, kijkt u mee achter de schermen, leest u interviews met beroemde musici en dirigenten, en komt u meer te weten over Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest. Meer artikelen lezen? Ga naar www.preludium.nl